Samen somberen

We zitten alweer in de staart van dit jaar en dan breekt de tijd aan van lijstjes, rijtjes, top 10, top 100, top 2000 et cetera.
Ik kwam een boeiend rijtje tegen, het komt uit het Psychologie Magazine. De precieze datum van het artikel weet ik niet. Ik heb een map met allerlei artikelen en hier viel mijn oog op. Naast de map ligt een stapel losse blaadjes met aantekeningen. Die viel me ook op, ‘die moet ik eens ordenen, dacht ik’. Ik heb veel losse blaadjes: kleine blaadjes, grote met lijnen, of afgescheurde blaadjes uit schriften. Zomaar met ideeën, flarden, rijtjes, verwijzingen, citaten, zinnen die ik hoor op straat, gedichten en ga zo maar door. Een archief van krabbels met pen, die ergens liggen op plekken in mijn werkkamer, daar kan geen computer tegenop. De kerstvakantie is een mooie tijd om het te ordenen, maar ik aarzel, vaak is het zo dat als ik iets ga ordenen, ik het niet meer terug kan vinden. 

Maar goed dit rijtje dus, deze getallen, raken me opnieuw in deze donkere tijd. Het Psychologie Magazine heeft onderzoek gedaan bij duizend mensen van boven de 18 over verschillende perioden uit hun leven en daaruit kwamen de volgende gegevens:
– bijna twee derde van de Nederlanders heeft ooit wel eens last gehad van angst- en spanningsklachten
– meer dan de helft heeft last gehad van somberheid
– bijna een derde heeft zich wel eens afgevraagd of hun leven nog wel zin heeft
– en ongeveer 1 op de 10 mensen heeft wel eens ervaringen gehad als stemmen horen, of zich heel erg vervreemd voelen van de werkelijkheid. 
Wat een aantallen, als je ze zo op een rij ziet.

‘Het sluit aan bij het NEMESIS-onderzoek van het Trimbos-instituut’, zo vervolgt het artikel, ‘waaruit blijkt dat 43 procent van de Nederlanders in zijn leven weleens voldoet aan de criteria voor een psychische stoornis. En daar zijn eetstoornissen, burn-out, autisme en persoonlijkheidsstoornissen niet in opgenomen.’ ‘Zijn we dan allemaal een beetje gek?’ Leuke vraag.
Jim van Os, hoogleraar psychiatrie aan het UMC Utrecht Hersencentrum zegt: ‘Als de helft van de mensen een stoornis heeft gehad, kun je je afvragen of je het wel een stoornis moet noemen. Blijkbaar vallen al deze klachten onder normale menselijke variatie. (-) We hebben allemaal weleens ‘iets’. Maar in plaats van ons op dit vlak verbonden te voelen met elkaar, voelen veel Nederlanders zich anders dan ‘de rest’. De helft van de mensen met dit soort gevoelens, zo blijkt uit het onderzoek, vertelt dit namelijk aan niemand.’

Moeten we het wel een stoornis noemen? Dat vind ik een mooie omkering. Wie is er nou gestoord? Wij allen, zo blijkt. Als je niets hebt, is het eerder uitzonderlijk. 
Laten we stoppen met veroordelen en bestempelen. Als iets het label stoornis of depressie krijgt, kan het zwaarder gaan wegen. Nog steeds kan iemand somber zijn. Maar labels zetten zich vast, ook in het hoofd van degene die de diagnose krijgt. (met de kanttekening dat ik het hier niet heb over mensen die lijden aan een doorlopende depressie, dat is een ander verhaal).

Mijn praktijk zit flink vol, al maanden. Het valt me op dat steeds meer jonge mensen (begin dertig) aankloppen. ‘Waarom sta ik somber op?’ ‘Zit ik wel op de goede plek?’ ‘Haal ik wel alles uit het leven?’ ‘Is dit wel de juiste relatie, de juiste baan voor mij?’ ‘Ik heb doorlopend een gevoel van tekortschieten.’ En meer van deze vragen. En dan kom ik met de opbeurende boodschap: ‘somberheid en tegenslag zijn onderdeel van het leven, onderdeel van de dag. Het hoort erbij. Let maar op: iedere dag zit er wel iets tegen.’ De vraag is dan ook niet: hoe zorg ik dat dat ophoudt? Maar: hoe ga ik ermee om? Het steeds verkassen op zoek naar de juiste baan, die juiste partner, de juiste bestemming, biedt misschien tijdelijke verlichting, maar geen oplossing. Het leven is ingewikkeld. 
Hoe ben ik en wie ben ik te midden van de tegenslag, de pijn en de onmacht? 
Daar gaat het om.
En dan gaan we aan de slag; alles wat dwarszit, niet goed voelt, pijn doet, mag er zijn. Het wordt niet meer veroordeeld maar ervaren. Er valt een last weg: de last van moeten fixen, van steeds op zoek zijn naar oplossingen, van gelukkig moeten zijn. En dan gebeurt het wonderlijke, in het aankijken van de pijn en de tegenslag, ontstaat ook lichtheid en levenslust. Ze bestaan naast elkaar.

We zijn tot veel in staat, de dingen kunnen tegelijkertijd bestaan. Je kunt erkennen dat je je niet goed voelt, en tegelijkertijd prima werk leveren, om maar wat te noemen. Als je jezelf maar niet veroordeelt, of denkt ‘ik ben gek’ ‘ik mag dit niet voelen’ ‘ik wijk af, iedereen lijkt het leuk te hebben’. ‘In plaats van ons op dit vlak verbonden te voelen met elkaar, voelen veel Nederlanders zich anders dan ‘de rest.’ Erover spreken is belangrijk, want dan kan je erachter komen dat je niet alleen bent. Dat veel meer mensen worstelen, tobben, het niet weten. De helft van de Nederlanders heeft wel eens depressieve gevoelens. Stel je maar voor, dat is de helft van de mensen die je tegenkomt op straat, bij de voetbalclub, op je werk, in je vriendengroep, of bij je familie. 
Het mooie is dat als mensen open zijn over hun eigen zorgen of angst, andere mensen vaak ook gaan delen wat ze lastig vinden in hun leven. Zorgen delen helpt, er kan opluchting komen, herkenning, het kan erdoor afnemen en vooral: het verbindt! Samen somberen is toch anders.

Laten we 
openlijk somberen
opdat we oog voor elkaar
met open blik, een open hart
en soms een arm om die schouder, 
een woord, troost, of gebaar
gek is normaal is gek
niets is minder waar
mijn wens aan jou voor het nieuwe jaar.

Marthe van der Noordaa

De tovenaar en de wandelaar

Het was vroeg in de ochtend op een warme dag in juni – we woonden net in Bergen – dat ik het gordijn in de serre opzijschoof en oog in oog stond met een man. Ik schrok me rot, niet zozeer door de man maar door het feit dat hij zo dichtbij stond. Ik moest er nog aan wennen dat we omringd waren door water, we hebben geen hek of haag als afscheiding. Vanuit onze serre lag er enkel een slootje tussen ons in. 

Hij had iets vriendelijks over zich en mijn eerste impuls was toch zwaaien. De man, met een wit mutsje, een baardje en een legergroen jasje, in zijn rechterhand een harkje, reageerde niet. Hij keek me recht aan, maar zag me niet echt, zo leek het? En zo stonden we daar even, hij in de bosrand aan het water, ik in mijn serre, in mijn ochtendjas met mijn verwarde ochtendhaar. Tot hij ineens bukte en doorging met wat hij aan het doen was: harken tussen de bomen. 

In de jaren daarna zou ik hem steeds zien scharrelen in ‘zijn bosje’. Ik begon te zien hij dit al lang deed, er was een paadje ontstaan tussen de struiken. Hij was vaak druk met stapeltjes maken van kleine takjes, of gras wegtrekken tussen de struiken, wat hij dan weer op een ander plekje neerlegde. Dat alles in een heel rustig tempo en met veel aandacht. Heel subtiel allemaal voor een vrij chaotische rand vol bomen en struiken. Het werd een vertrouwde aanblik, de man met het witte mutsje tussen de bomen aan de waterkant.

Ik zag hem soms ook wel op andere plekken. Als ik aan het fietsen was, zag ik hem wel eens lopen op de paden ver buiten het dorp. Zijn licht gebogen houding, zijn legergroene jasje, een schoudertas, zijn blik naar beneden, flink de pas erin. Als onze paden elkaar kruisten, dan groette ik hem. Hij groette altijd terug maar ik merkte ook dat hij altijd een klein beetje schrok, alsof hij gestoord werd. Dus daar ben ik mee gestopt.

Het letterlijk oog in oog staan gebeurde nog één keer. Het was weer vroeg in de ochtend. Ik had een volle werk coachingsdag in Amsterdam in het verschiet en wilde voor de files uit wegrijden. Gedoucht, gekleed en in de make-up, schoof ik ietwat gehaast het gordijn opzij en daar stond de tovenaar. Zo noemde ik hem inmiddels. Dat kwam doordat onze jongste zoon op een dag zei dat hij de man best eng vond, zo scharrelend dichtbij ‘wat doet die man in dat bosje, is hij gek ofzo?’ ‘Volgens mij niet’, zei ik, ‘een beetje verward misschien?’ En na even denken zei ik: ‘Volgens mij is hij een soort tovenaar, die dingen onderhoudt die wij niet zien.’ Mijn zoon keek me aan en zei: ‘Mam, what the F, ik ben 15 hè?!’ 

Daar stond ik, dit keer op een vroege ochtend in de herfst, oog in oog met de tovenaar (ik bleef hem zo noemen) en dit keer hief hij zijn hand met het harkje omhoog. Ik zwaaide terug. Er was iets in zijn blik, dat maakte dat de hele situatie kantelde. Ik dacht ‘wie is hier nou verward?’ De hardwerkende vrouw in het huis met de serre en de gemaaide tuin, of de vrije scharrelaar in het bos?

Hij woont op de tweede verdieping van de sociale huurwoningen aan de andere kant van het water. Daar woont ook Hans. Hans wandelt de hele dag rond door Bergen, met een Albert Heijn tas in zijn ene hand en een pvc-buis in zijn andere hand. Met diezelfde hand trekt hij ook steeds zijn afzakkende broek omhoog. Hij is een uitgelaten man, die met regelmaat tegen Jan en alleman zegt ‘wat een mooie dag, hé, de zon schijnt!’ En soms zingt hij uit volle borst Nederlandse liederen. Enorme afstanden legt hij af, hij is eerder op pad dan de tovenaar (het komt wel eens voor dat ik ’s ochtends om 6 uur wakker schrik, ‘shit de vuilnis moet nog buiten’, en als ik die dan snel buitenzet, zie ik Hans al aan de wandel). En soms hoor ik hem ’s avonds rond 11 uur luid zingend thuiskomen, daar aan de andere kant van het water.

Hij loopt ook vaak even winkels of restaurants binnen. Uitgebreid het personeel groetend, en dan langs wat gasten, soms staat hij gerust even stil bij een tafeltje: ‘Is het lekker? Zo, jullie zijn aan het genieten, hè?’ en dan noemt hij op wat de mensen op hun bord hebben liggen. Ik vind dat heel grappig. 
Veel mensen in het dorp kennen hem, ik begreep dat hij ooit een daar bekende architect – werktuigbouwkundige was. Soms vragen ze: ‘Kom je even zitten, Hans?’ ‘Zitten? O nee’, zegt hij dan. ‘Zitten doe je in de gevangenis.’ Gelijk heeft hij. Al die mensen aan kleine tafeltjes, met hun groentesapjes, Latte’s, en Clubsandwiches, zitten misschien ook wel gevangen. Hij kan weer door. ‘Hou je goed hè!’ roept hij door de tent, en weg is hij.

Het is wonderlijk hoe je na verloop van tijd toch gehecht raakt. Dat merkte ik toen ik laatst ineens twee mannen uit het huis van Hans zag komen, met wat meubels. Ik schrok: gaat hij verhuizen, of erger: is hij overleden? Het liet me niet los, dus ik wandelde erheen. De deur stond open, de mannen waren binnen, de radio hard aan. Ik liep naar binnen en vroeg aarzelend: ‘Is er iets gebeurd met Hans?’ ‘Nee hoor, we knappen de boel een beetje op, dat doen we om de paar jaar.’ Ik keek om me heen: zijn huis bestond uit één kamer, met een bed, een tafel, een keukenblokje, een kapstok met kleren eraan, en een lange doek voor de ramen. De mannen stonden de muren te witten. 
Ik knikte opgelucht, en toen zei ik: ‘Ik woon daar, aan de overkant van de sloot, dus als er eens iets is, als ik iets kan doen, dan kan je bij me aanbellen.’ De mannen knikten. ‘Prima, bedankt.’ 

Ik liep terug naar huis. In de verte zag ik de tovenaar aankomen. Het was weer goed.
Ze wonen in mijn wijk, verruimen mijn blikveld en zetten mijn perspectief op z’n kop.
We zijn met elkaar verbonden. De tovenaar, de wandelaar en de vrouw in de serre, die dit alles gadeslaat en opschrijft.

Marthe van der Noordaa

Het meisje met de vragen zonder antwoord

“Bij alle terechte zorgen past tegelijkertijd de nuchtere vaststelling dat Nederland een goed land is en blijft om in te leven”, klonk tijdens de troonrede dit jaar.
Dezelfde avond konden we bij het journaal de schrijnende beelden zien van droogte in Oost-Afrika, als gevolg van de klimaatverandering. Mensen in nood, geen water, geen oogst, niets meer om te eten, zwaar ondervoede kinderen. Als je dat ziet, wordt de uitspraak nog eens onderstreept: Nederland is zeker een heel goed land om in te wonen. Zoveel om dankbaar voor te zijn. We hebben over, denk je dan. Genoeg te geven en uit te delen: onze rijkdom, onze kennis, onze zorg.

Maar wat gebeurt er in ons mooie land? We zijn heel druk met een vastlopende politieke formatie, protesterende mensen op straat, boze boeren, boze burgers, boze antivaxers, boze provaxers.. zoveel mensen, zoveel meningen. Dat lijkt nu voorop te staan en heel belangrijk. Op zich is er niks mis met een mening en eenieder mag vinden wat hij wil, maar het breed uitmeten als een overtuiging, als een recht dat wordt afgezet tegen het recht van een ander, en dat dan weer uitvergroot op social media, alsof het van levensbelang is. Wat dient dat?

Misschien zijn we
juist nu we
van alles
van alles vinden
pas echt iets verloren

Merel Morre omschrijft het hier mooi, vind ik. Waar leidt het toe, al dat vinden, al die meningen? Frustratie, versplintering, onvrede, een tweedeling ‘ik en de ander’.
Wat raakt er verloren?
Gezamenlijkheid. Benieuwdheid ook, wat mij betreft. Een open houding. En dat laatste hangt voor mij samen met de versmalling die optreedt in ons eigen wereldje, terwijl er zoveel meer is. Ik mis de relativering en het besef dat er zoveel meer aan de hand is dat schrijnender is dan dit. Onze aarde verkeert in acute nood. Dat vraagt om vaardig handelen, liever gisteren dan morgen. Mensen in arme landen verkeren in nood, mensen zijn ontheemd, er is honger aan de andere kant van de wereld. Als we dat echt tot ons door laten dringen, dan overstijgt dat toch onze eigen kleine wereld, onze overtuigingen, ons eigen gelijk? Met dat soort vragen loop ik rond.
En meestal vind ik dan richting bij schrijvers of dichters.

We lazen samen gedichten
en wogen elk woord,
vroegen ons af wat ze betekenden
zoveel eeuwen later,

toen het meisje in de klas
dat altijd vragen stelde waar
geen antwoord op was vroeg

of je ook dichter kan zijn
zonder gedichten te schrijven.

We hadden geen antwoord op die vraag,
er viel een woordeloze stilte,
een ongemak te denken
dat we misschien waren omringd
door zwijgende dichters.

Onbeantwoord is die vraag
blijven hangen in mijn leven,
in een wereld vol woordenbrij,
vol dichters die hun woorden
lenen en leuren.

Nooit ontmoette ik
een grotere dichter dan
het meisje met de vragen zonder antwoord.

Jo Govaerts, Uit haar bundel: ‘Moord en brand’

Haar woorden vind ik troostrijk.
Het besef dat er op veel vragen geen antwoorden zijn,
voor veel ongemak geen oplossingen.
Wat blijft is te rusten in het ongemak
‘in een wereld vol woordenbrij’
Niet het ongemak afschuiven of overschreeuwen,
maar leven met de vragen.
Dat is de kunst.

Leven met de vragen waar niet meteen een antwoord op komt,
waar misschien wel nooit een antwoord op komt.
Er is zoveel dat we niet weten op dit moment.
Zoveel is onzeker,
daarin zijn we gelijk.
We weten het niet,
daarin zijn we meer dan ooit samen.

Wat rest? Ons richten op wat er wel is
De dankbaarheid die dat kan brengen.
En de aanzet om van daaruit te doen wat we kunnen.

In een wereld vol woordenbrij, bied ik graag een meditatietraject aan:
‘Pad van ontwaken’ Het pad van niet-doen.
Op een rustige plek in de duinen van Schoorl.
Wie weet ontmoeten we elkaar daar.

Marthe van der Noordaa

Meer mededogen, minder tranen

Dankbaar ben ik dat ik in Nederland woon.
En niet in de Gazastrook, waar je moet vechten voor je eigen stukje grond, je huis;
Niet in Wit-Rusland waar je een afwijkende mening met gevangenschap of de dood bekoopt;
Niet in Servië, waar al vijftig jaar een dictatuur heerst en de economie op instorten staat;
Niet in Afrika, waar door de droogte steeds vaker geen water uit de kraan komt;
Niet in Italië, (hoe aantrekkelijk ook met zijn historische schatten) het wordt geteisterd door corruptie. En zo zijn er nog veel meer landen op te noemen.

Dankbaar ben ik dus dat ik hier veilig woon, een eigen huis kan hebben, dat er een zorgstelsel is, de vuilnis iedere woensdag wordt opgehaald, er dagelijks water uit de kraan komt en ik deze blog kan schrijven en daarop mijn eigen visie en mening kan uiten, zonder bang te zijn om opgepakt te worden. Wat een geluk.
En het geeft me ook een gevoel van verantwoordelijkheid. Om verder te kijken dan mijn eigen hachje. Om zorg te dragen voor wat er nodig is, voor de mensen die lijden, voor de aarde die lijdt, voor de verschrikkingen die mijn huiskamer binnenvallen via het nieuws.

In mijn favoriete serie ‘The new pope’ wordt aan de paus (prachtrol van John Malkovich) gevraagd: ‘Waar huilt u om?’ 
En hij antwoordt: ‘Om de onuitputtelijke imperfectie van de wereld.’
En vervolgens zegt hij: ‘Al het lijden in de wereld zijn uitwassen van de liefde.
Verstoringen van het vermogen om lief te hebben. De vraag is: hoe moeten we liefhebben?’

Dat vind ik een hele mooie en actuele vraag. 
Niet vragen als: hoe lossen we dat op? Hoe herstellen we de economie? Welke sancties zijn nodig tegen welke machthebbers? Etc. Maar: Hoe moeten we liefhebben?
De vraag stellen opent al een weg naar een nieuw antwoord op de onuitputtelijke imperfectie van de wereld. Stel je voor dat het de openingsvraag zou zijn als alle Europese landen bij elkaar komen rond het klimaatverdrag: hoe moeten we de aarde liefhebben? Of rond het vluchtelingenvraagstuk? Hoe kunnen we liefhebben? Wat revolutionair zou dat zijn.

Bij mij rijst op: ons verbinden met het lijden. Om te beginnen met ons eigen lijden, onze imperfectie, en vervolgens met het lijden van de mensen om ons heen. In het boeddhisme wordt gesproken over mededogen. Dat is een specifiek soort liefde, karuna: de liefde die het vermogen heeft het lijden van anderen te verlichten. 

Ik schreef er dit over in mijn boek ‘Een Zucht van verlichting’ (pag.83):
Mededogen strekt verder dan de liefde voor je eigen ‘kringetje’. Beperkte liefde wordt alomvattende liefde. Het behelst alle mensen en wezens om je heen. Je kunt alleen op die manier liefhebben als je de ander, het andere wilt begrijpen, als je wilt zien waar de ander aan lijdt en wat hij of zij behoeft.‘Om lief te hebben moet je leren begrijpen’, heeft Boeddha gezegd. Begrip komt voort uit aandachtig kijken naar de ware aard van de dingen. Dan ga je zien dat er geen afzonderlijk zelf is; dat de dingen en de mensen bestaan in onderlinge afhankelijkheid. In het wegvallen van het onderscheid ervaar je liefde.

De onuitputtelijke imperfectie van de wereld roept steeds weer op tot mededogen. Zoveel zaken die raken en die bestaan in onderlinge afhankelijkheid. Als iets ons op dit moment wereldwijd met elkaar verbindt is het wel Covid. Wat een kans biedt het om hier vanuit verbinding en mededogen een antwoord op te geven: om te beginnen door mondiaal af te spreken dat het patent op de vaccins wordt vrijgegeven, zodat het beschikbaar komt voor alle landen. Helaas, voor alsnog is het ieder land voor zich en de farmaceutische industrie voor zichzelf. 
Maar wat we ook doen, er verandert niets aan dat de mensen blijven bestaan in onderlinge afhankelijkheid. Als wij in Europa allemaal zijn ingeënt, maar de mensen in bijvoorbeeld Afrika niet, blijven we ziek worden. Zolang er mensen aan de andere kant van de wereld sterven aan honger, zijn wij niet rijk. De armoede in de wereld is verbonden met onze rijkdom. Dat gegeven ligt aan de basis van de enorme stroom ontheemden die naar de rijke landen op de vlucht zijn. We blijven met elkaar verbonden.

Als je je laat raken door het lijden van anderen, valt het onderscheid weg en is het een natuurlijke reactie om te helpen. In die zin is mededogen actief, het is een werkzaamheid. Het roept handelen op. Een vanzelfsprekende natuurlijke impuls tot geven. Wat dat is, dat mededogend handelen, is heel persoonlijk. En steeds weer een keuze. 
‘Wat heeft het voor zin, die kleine bijdrage die ik kan leveren?’ Heel veel. Iedere daad van liefde, van mededogen, is een lichtpuntje in het leven van een ander. En alle individuele lichtpuntjes samen maken dat de wereld er anders uitziet.
Of zoals the new pope zegt: Hopelijk minder tranen in de oceaan van de menselijke geschiedenis.

Meer mededogen, minder tranen, hoe fijn zou dat zijn.

Lieve groet,
Marthe van der Noordaa

Vrienden in de stilte

IMG_3064

Sinds we aan zee wonen wandelen we veel over het strand. Lange wandelingen, korte wandelingen, even kuieren en weer terug, het maakt niet uit, het verveelt nooit. De zee is iedere dag weer anders, net als de eindeloze luchten en de patronen in het zand. Ik kan er uren naar kijken, steeds weer. Mijn favoriete tijdstip is zondagochtend bij het krieken van de dag, als er bijna niemand is, een enkele wandelaar met hond in de verte. De uitgestrektheid, zo fijn. Het wandelen laadt me op, maar het spoelt me ook schoon, na een dag werken bijvoorbeeld.

In het weekend spreken we af dat we niet over werk praten, als we langs de zee lopen. En dat is best een ding, als je zo met hart en ziel verbonden bent aan je werk. Er is altijd wel iets wat me beroert en wat ik dan graag deel of bespreek. Liever niet dus, want voor je het weet leidt het een tot het ander en ben je toch weer aan het werk.
En soms spreken we af om te wandelen in stilte. Dat vind ik ook opmerkelijk fijn en bij vlagen heel efficiënt; als ik vol ben van iets of verwikkelt in een conflict of simpelweg verdrietig of gefrustreerd. Wat het ook is, alle onrust in mij zakt al wandelend in de stilte naar beneden. En zaken waar ik me aan kan hechten, die versterkt worden als ik er woorden aan geef, verliezen in de stilte een bepaalde urgentie of betekenis. Er komt ruimte. Perspectief verandert, zonder een woord.

Cuong Lu, een boeddhistische leraar en schrijver, zegt hier iets moois over in een interview in dagblad Trouw. Hij heeft meditatielessen gegeven aan gedetineerden in vier Nederlandse gevangenissen. ‘In ieder mens schuilt een stilteling. In iedere gevangene schuilt een boeddha. Als ik in deze samenleving om me heen kijk, denk ik: iedereen wil winnen, iedereen wil dat het in relaties gaat zoals hij of zij dat wil. Je kunt wel in vrede geloven, maar innerlijk blijft de mens altijd een oorlogsveld.’

Samenwerken, samenleven, samen een huishouding runnen of een team, vrijwilligerswerk doen, een elftal begeleiden, een klus klaren.. dat ‘samen’ kan fijn zijn maar ook heel ingewikkeld. Voor je het weet is er een conflict, voelen mensen zich niet begrepen, niet gehoord, wordt er olie op het vuur gegooid en zijn de rapen gaar.
Woede, onbegrip, veroordeling, machtsstrijd, het kan heel nabij zijn, in huis, op je werk, met de buren (daar zijn zoveel conflicten dat je er een programma met een tv-rechter mee kunt vullen). Maar ook verder weg, in de politiek, het land, in de wereld; zoveel machtsstrijd en oorlogen.

‘Ik zat gewoon naast de gedetineerden met mijn ogen dicht. Ik gaf de vrede in mezelf aan hen’, aldus Cuong Lu. ‘In de stiltes viel de scheiding tussen mij en hen weg. De meditatielessen hielpen de gevangen om zichzelf zonder oordeel te zien, en daardoor konden ze soms voor het eerst hun eigen fouten inzien.’

Mooi. In de stilte kun je de ruimte ervaren onder de emoties, pijn, onmacht. Er klapt iets open waardoor je blikveld verruimt. En misschien nog wel belangrijker: je krijgt contact met een diepere grond waarin je samen kunt komen, zoals de wortels van twee planten die naast elkaar staan in dezelfde aarde. Boven de grond voor het oog twee totaal verschillende planten, ondergronds verbonden. De scheiding valt weg. Een logische reactie op onmacht en pijn is je terugtrekken, je afscheiden, en dat is nou net wat het lijden vergroot. Apart blijven, willen winnen.

Cuong Lu: ‘Als je gelooft dat vrede mogelijk is, zijn we allemaal vrienden.’ 

In ieder van ons zit een groter of kleiner oorlogsveld. En er zijn zoveel wegen en manieren om daarmee om te gaan. De stilte is een mooi antwoord. Niet afreageren of voeden maar er laten zijn. Zonder oordeel bezien, in stilte. Contact maken met het ruimte veld eronder, waar het onderscheid wegvalt. Waar we vrienden zijn.

 

Marthe van der Noordaa

 

 

Innerlijke revolutie

Afbeelding1

Het leuke van opruimen vind ik dat ik dan weer dingen vind. Op mijn buro heb ik een stapel papieren liggen die door het jaar heen alsmaar hoger wordt. Praktische informatie, mapjes met mijn lezingen, groepen, indelingen, maar ook allerlei teksten en briefjes met inspirerende quotes, gedichten of inhoudelijke artikelen, waar ik vast nog eens iets mee ga doen. Zo’n soort stapel. Niemand mag eraan komen want als ik iets nodig heb, vind ik het meestal daar. Wel ga ik er zelf eens per jaar doorheen, meestal in de kerstvakantie, om ‘m uit te dunnen. En dan vind ik, zoals vandaag, een mooie tekst van Krishnamurti, die ik alweer was vergeten. Het is zijn legendarische speech die hij in 1985 hield voor de United Nations in New York, de plek waar hij in 1984 de ‘Peace medal’ ontving.
Wat een actuele tekst! Ik vind ‘m zo mooi dat ik me moest bedwingen om ‘m niet helemaal te delen met jullie, maar ik besef dat ik een tekstfreak ben, dus hier een hoognodig kort fragment eruit.

“Probably since the beginning of man, human beings have had no peace at all. For various obvious reasons: nationalism, opposing religions, divisions of classes, races and so on. Why is it, after all these millenia, that human beings throughout the world don’t live in peace? Why is it our society in which we live, whether it is the American society, the European, or Indian, or Japanese, has not given us peace either? That society, the culture, the tradition, is created by all human beings. We have created this society.
Do we realize we are responsible for this? We human beings seem to be incapable of living peacefully in our relationship with each other, living peacefully without any dogmatism, ideals, concepts.”

“Is it possible for human beings wherever they live to be free of their conditioning? Free the brain from that conditioning? Is must begin with us, not with somebody else out there. We try to seek security outwardly, externally, through nations, through religious organizations, through ideologies. So it is very important that we discover for ourselves if there is an inner security, security in our relationships with each other, however intimate it may be, between lovers, between man and woman, security in community.
To go very far we must begin very near.
Our whole life is a routine, a series of battles, struggles, conflicts. If we don’t alter there, how can you bring about peace on earth? It seems to logical, so rational, sane, but we don’t do that.”

Heel mooi vind ik dat: om ver te kunnen gaan, moeten we dichtbij beginnen. Met het besef dat we zelf ook scheppers zijn van de onvrede en conflicten, in onze nabije omgeving. Dichtbij beginnen, kunnen we doen door te kijken naar onze eigen conditioneringen en routines, van waaruit we niet vrij reageren op onze omgeving, waardoor we sneller in conflicten belanden. Voor we het weten beantwoorden we een ongelukkige opmerking met een sneer, reageren we onmacht of onbegrip af, kijken we naar het onbekende met vijandschap in plaats van benieuwdheid, beantwoorden we agressie met agressie. Zoveel ongemakkelijke dingen in ons dagelijks leven kunnen vijandig gedrag oproepen, op straat, met buren, op het werk, met familie, of in liefdesrelaties.

Onlangs nog schoot dat door me heen, toen ik een boze moeder aan de telefoon had die haar gelijk haalde over de ‘rechten’ van haar dochter, ze slingerde zoveel rare en onredelijke dingen naar me toe, dat ik dacht: ‘ze is uit op oorlog’. Hoe verleidelijk is het dan om in die sfeer te reageren? Ik moest alles op alles zetten om niet terug te steken, maar om een time-out te nemen, terug naar mezelf, om uit een ander vaatje te kunnen tappen. Wat Krishnamurti noemt: het brein bevrijden van conditioneringen.

Het is als gedachtes die zich intern in je opstapelen; de ene gedachte roept de volgende op en voor je het weet worden ze tot een bouwwerk waar je in gaat geloven en naar gaat handelen. De ene narigheid roept de andere op en breidt zich uit tot een minioorlog. Wees het voor. Liever inkeren. Afdalen naar de diepere, stillere laag. Om contact te krijgen met de diepere innerlijke grond in jezelf, the inner security waar Krishnamurti het over heeft. De geest bevrijden van ballast.

Dan volgt er een stuk waarin hij spreekt over hoe we als individuen steeds weer geneigd zijn ons af te scheiden. Vrijheid wordt gezien als moeten en mogen doen wat je zelf wilt, eigen verlangens en expressie staan voorop en zijn onderscheidend. Maar dat is aan de oppervlakte. Als je goed kijkt, zie je dat we als mensheid op een dieper level een zijn: ieder mens leeft met onzekerheden, verwarring, angsten, plezier of gevoelens van eenzaamheid. Daarin zijn we een en staan we niet apart, waar we ook ter wereld leven. Als we ons afscheiden, of het nou van de ander is, of van iets in ons zelf, brengt dat conflict voort. Of zoals de Boeddhisten zeggen: afgescheidenheid creëert lijden.

“So how can one have external peace in the world, if one is not peaceful in oneself?
Unless each one of us fundamentally changes radically there will be no peace on earth as long as you are an American, Russian, European, and so on. So it behoves us (mooi woord, het betekent zoiets als: de noodzaak om het juiste te doen), and each one of us, to find out why we live this way. And whether it is possible radically to change our whole psyche. If there is not a revolution there, mere outward revolutions have very little meaning.”

Krishnamurti roept hier op tot een innerlijke revolutie, om uit te zoeken waarom we leven zoals we leven. To go very far we must begin very near. Zo simpel, zo logisch, maar ook zo radicaal, anders zou het geen revolutie heten. Het radicale eraan is dat je stopt met wachten op de regering, de maatschappij, de ander, je geliefde, of wie dan ook, tot die de onvrede en conflicten oplossen. Maar dat je beseft dat het begint bij jou; vrede bewerkstelligen in jezelf. En daarmee ontketen je vrede op jouw aarde.

Graag tot ziens in het nieuwe jaar.

 

De moed om lief te hebben

IMG_0214

Foto: Roberto Colacioppo

En dan ineens is het zomer… zo voelt het dit jaar. Het heeft een aparte aanloop gehad. In de meivakantie vroor het nog ’s nachts, we hebben toen gekampeerd en moesten met mutsen op slapen, zo koud was. Vlak daarna in juni konden de korte broeken en rokjes aan en scheen de zon zo fel dat in enkele dagen alles groen was en de rozen openschoten. Daarna weer een tijd met koude wind en regen en toch maar die extra deken op het bed. Abrupte overgangen.
Ik hou van geleidelijk dus voor mij is het wennen. Ooit gingen we in de winter een keer naar een Canarisch eiland, dat was een schok voor me, de eerste 2 dagen zat ik nog in m’n lange broek en vest bij het zwembad.

Het mooie van de zomer vind ik dat er een soort ontspanning en losse blijheid over de mensen komt, gewoon omdat het lekker weer is. En met de belofte van de zomervakantie in zicht, gaat het moeten langzaam over in mogen. Loslaten, de boel de boel, achter de computer vandaan, spelen, buiten eten, blijven zitten tot de zon onder is, de tijd vergeten.. Ik fietste begin juni door een park in Amsterdam en overal zag ik mensen met elkaar op kleedjes zittend in het gras, jonglerende jongeren, stellen langs de waterkant, families rondom rokende barbecues. Er wordt gepraat, gespeeld, geflirt, gedommeld..en opvallend weinig laptops en mobiels, die ons isoleren en doen verdwijnen in een digitale wereld. De zomer nodigt uit tot samenzijn en ontmoeting.

Het sluit aan bij een tekst die ik net gelezen heb in een fotoboek dat ‘Family’ heet, een verzamelwerk van fotografen die over de hele wereld foto’s hebben gemaakt rond het thema familie. De foto’s zijn heel pakkend, maar de introductietekst vind ik minstens zo mooi. Ik zou de hele tekst wel willen delen, zo relevant vind ik ‘m, maar dat is voor dit blog te lang. Bij deze een aantal passages (vertaald uit het Engels).

“Wij verlangen allemaal naar nabijheid, maar lijken het niet te vinden in onze instant-informatie-internet-dot-com tijd. We hebben niets verkeerd gedaan. Het is alleen dat de technologie ons heeft beroofd van onze wonderen.

De foto’s in dit boek tonen wat blijvend is en wat altijd zal blijven bestaan: de liefde van een moeder, de trots van een grootvader, de lach van een kind, het verdriet van een vader. Familieliefde is sterker dan staal en beton. Familieliefde is als de wind: instinctief, rauw, broos, mooi, soms woedend, maar altijd onstuitbaar. Het is onze collectieve adem. Het is ’s werelds grootste kracht.

Stammenstrijd is geen slecht woord. Het betekent niet: oorlog. Het betekent niet: afgescheidenheid. Het betekent niet het mijne is beter dan het jouwe. Het betekent dat we naar onze collectieve onzichtbare droom luisteren. Sluit je ogen en leg je hand op je hart en voorbij het geluid van de alledaagse drukte en machinerie, zul je het geluid horen van kloppende harten van over de hele wereld. Het is hetzelfde hart. Het is een collectief hart. Wij. Ons. Niet zij of de ander. Het is het hart van een familie. Het is ons gezamenlijke lied.

Ik geloof dat elke persoon die is gestorven – in slavernij, in een oorlog, in de Holocaust, bij terroristische aanslagen, door menselijke vernietiging, droogte of hongersnood – is gestorven zodat de rest van ons kan leven. Ik geloof dat elke jammerklacht bij een graf die een moeder heeft uitgeschreeuwd naar de hemel, een smeekbede is richting de goden om genade te hebben met de rest van ons, zodat ieder van ons in onze eigen families beter en met meer genade kunnen leven.

Op enig moment zullen we allemaal dit leven verlaten en voedsel voor de wormen worden. Dat is ons uiteindelijke lot. De werkelijke vraag of we succesvol zijn geweest of niet in dit leven, gaat niet over wat we de wereld op professioneel gebied hebben gegeven, maar over de hoeveelheid liefde die we in ons kielzog hebben meegedragen.
Niet iedereen heeft de kans, het geluk of de kunde om een ​​geweldige filmmaker, architect, zakenman, kunstenaar of professor te worden. Maar iedereen met de moed om lief te hebben, kan het voorrecht verdienen om op een bank te zitten en iemand te hebben – een kind, een kleindochter, een geadopteerde zoon, een nichtje – waar je de hand van pakt en tegen zegt: ‘Je bent het mooiste dat me ooit is overkomen.’ Dat is de ultieme test van grootheid, de ultieme opstandige daad. Dat soort liefde, familieliefde, maakt ons onmetelijk krachtig.
Omdat je door zo van iemand te houden, van mij houdt en van mijn familie – en ik van jou. Moge je liefde, zoals deze foto’s, voor altijd bestaan.”

James McBride (South Nyack, N.Y.)

Zolang wij nog geen voedsel zijn voor de wormen, en er nog genade is in deze bizarre wereld zodat wij kunnen leven, laten we dan ook voluit leven en liefhebben. Door alle ruis, angst, pijn, verwarring en onzekerheid, oprechte aandacht geven aan onze naasten. Dat kan familie zijn, maar ook een vriend of buurvrouw. Het is de ander echt zien en willen ontmoeten. Op een bankje langs de waterkant of op je eigen stoep. Dansend op het ritme van ons collectieve hart.

Ik wens je een hele fijne zomer.

ps als je nog op zoek bent naar een fijn boek: in mijn digitale bibliotheek staan allerlei titels getipt door verschillende lezers.

 

 

Onze oorlogsheld

De maand mei vind ik altijd een intense maand. Dat komt denk ik door de combinatie van vrolijke uitbundigheid en stille herdenking. Het begint met de feestelijke euforie van Koninginnedag (Koningsdag is nog even wennen), gevolgd door de bezinning van Dodenherdenking en direct daarna Bevrijdingsdag. Ik vind dat nogal snel schakelen, dat lukt me niet in een paar dagen.
Dodenherdenking raakt me altijd veel meer dan ik denk. De verhalen, de beelden, de stille minuut, het dringt diep tot me door en blijft nog dagenlang bij me. We stonden dit keer op 4 mei om 20.00 uur stil in de berm langs de A1. De auto’s raasden aan ons voorbij en onbestemde tranen liepen over m’n wangen. Ook al was het niet mijn oorlog, het verlies en het lijden is dat wel, het trilt generaties lang door. En het is nog steeds gaande; dagelijks beelden van verre oorlogen, die mij net zo goed raken.
En dan direct daarna de bevrijding en alle festivals! Dat gaat me te snel. Wat vier ik dan? De vrolijke blijdschap van Amerikanen en Canadezen door de straten met vlaggen en chocola en sigaretten? die voel ik niet. Wel iets van hoe bijzonder vrij we zijn in Nederland, wat een geluk we hebben met z’n allen. Zo gewoon en zo te koesteren.

Ook denk ik in deze tijd van het jaar vaak aan mijn grootmoeder, die haar man in de oorlog heeft verloren. Niet aan de dood maar aan een andere vrouw. Hij had in de oorlog in het verzet gezeten, waar hij riskante koeriersklussen heeft gedaan. Bovendien huisvestte hij met zijn gezin in Wassenaar verschillende joodse mensen, wat niet zonder risico was want het grote huis van de buren vlak daarnaast, was bezet door ongeveer 300 Duitsers. Op een van de levensbedreigende koerierstochtjes, was mijn opa met een vrouw geweest en de spanning (en de liefde) had hen in elkaars armen gedreven. Hij verliet mijn grootmoeder, die alleen met drie zoons achterbleef. Weinig eten, geen geld en toch heeft ze het gered.

Ze was geen makkelijke vrouw, dat moet gezegd, ze weigerde nog een cent aan te nemen van mijn opa. En als oma was ze vrij streng voor ons, zelf kind van Franse strenge ouders, hield ze er duidelijke regels op na: ‘Niet rennen!’ ‘Meisjes fluiten niet’. ‘Aan tafel spreken alleen de volwassenen’. En als mijn zus en ik de slappe lach hadden, stuurde ze ons naar buiten om af te koelen. Ze hield niet van emoties als de slappe lach. Net zo min als ze hield van aanraking. Als ik haar wilde omhelzen, zei ze zeer stellig: ‘Ne me touche pas’.
En toch hield ik van haar. Een diepe ondoorgrondelijke band. Misschien was het wel omdat ik naar haar vernoemd was? Of omdat ik regelmatig met haar ‘studeerde’. Ze hield van leren en lezen en ik was slim, dus sprak het voor zich dat ze mij onder haar hoede nam. Als ik een werkstuk moest maken, bedacht zij waarover en terwijl mijn klasgenootjes over hun cavia schreven, zat ik met mijn grootmoeder de schilderijen van Rembrandt te analyseren. ‘Zie je hoe hij werkt met licht en met schaduw?’ ‘Kijk goed naar de handen, hij was een meester in het schilderen van handen’. Zo leerde ze me kijken en ging ik zowaar houden van wat ik zag.

Regelmatig logeerde ik bij haar. Ik herinner me nog een keer dat ik ’s nachts gewekt werd omdat de telefoon ging. Ik lag wakker en toen hoorde ik iets ongebruikelijks. Hoorde ik haar huilen? Ik kon me dat niet voorstellen. Zachtjes liep ik naar haar bed en daar zat ze, ineengedoken en verdrietig. Ik ging naast haar zitten. Ze keek me aan: ‘Opa Pim is dood’. Er was altijd afstand en kilte als ze over hem sprak, maar nu zag ik hoezeer ze nog steeds van hem hield. De oorlog, de scheiding en al die jaren, hadden niks afgedaan aan de liefde voor haar enige man.

De tranen liepen over haar gezicht. En ook over de mijne want ik was dol op opa Pim. Ik wilde een arm om haar heen slaan, maar durfde niet. ‘Ne me touche pas!’ gonsde door m’n hoofd. En zo zaten we dicht naast elkaar, middenin de nacht te rouwen om onze held.

fotosMarthe

Glazen kerstballen

Afgelopen weekend kwamen de dozen met kerstboomversiering weer van zolder. Dat zijn er wel drie, omdat ik tussen alle hippe ballen van nu, ook nog iets van de versiering van vroeger thuis en van mijn oma heb. Ik hou van de ouderwetse vogeltjes en kaarslampjes van mijn oma. Maar ook van de glazen versieringen van mijn moeder; zij wilde geen kleur en geen lichtjes in de boom, we hadden echte kaarsjes en een emmer water naast de boom. De glazen kerstballen en doorschijnende engeltjes in onze boom vond ik als kind niks aan, want je zag ze nauwelijks en de kerstboom bij mijn vriendin was zoveel mooier met al die kleuren en lichtjes die konden knipperen!

Bij diezelfde vriendin ging ik ook televisie kijken. Wij hadden lange tijd geen televisie en toen we er eindelijk een kregen (ik was 13 ofzo?) was het een heel teleurstellend klein ding, waarvan je de uitschuifbare antenne steeds moest ‘richten’ omdat er anders ruis was. Dus ik logeerde graag bij mijn vriendin, waar ik voor het eerst Q&Q zag en Avro’s weekendquiz. Dat de hele familie gezamenlijk een avond televisie keek, met nootjes en drankjes erbij, was volkomen nieuw voor me en heel aantrekkelijk. Zoveel leuker dan bij ons. Bij ons was het saai. Er werd gelezen en soms stond er klassieke muziek op. Ik verveelde me, speelde uren lang buiten (tot het echt donker was) en regelmatig ging ik dan maar naar mijn geheime rekstok.

Achter ons huis was een soort bosje waar een knoestige laaghangende verticale tak was, waar ik perfect mijn kunstjes op kon doen. Het leukste vond ik het om zo lang mogelijk ondersteboven te hangen. Op zijn kop zag alles er anders uit. En het was op een van die ondersteboven momenten dat ik de kabouters ontdekte. Dat ik daar nu pas achter kwam, dat al die tijd in het gat in de grote holle boom vlakbij mijn rekstok kabouters leefden! Ze werden mijn beste (en uiteraard geheime) vriendjes, waar ik met regelmaat mee sprak. En waar ik later ook over ging schrijven. Want toen ik ouder werd en klaar was met de rekstok, trok ik me veel terug op mijn kamer om in mijn dagboek te schrijven.

Het aparte van dit alles vind ik dat ik de verveling en de oningevulde ruimte later zo ben gaan waarderen. Ik ben er zelfs zoveel van gaan houden dat ik erover ben gaan studeren en er een boek over heb geschreven. En ineens kreeg het allemaal zin: dat stomme kleine televiesietje, de saaie lege uren in de avond, het nutteloze hangen aan de rekstok, zelfs de doorschijnende glazen kerstballen. Allemaal ruimte die ik zelf kon invullen.

De dingen die er voor mij nu echt toe doen, komen vaak voort uit de mijmering en de leegte. Als mijn aandacht steeds wordt ingevuld door beelden, programma’s en knipperende lichtjes komt er bij mij niks op gang. Of niks wat ik de moeite waard vind. Geef mij maar de wereld op z’n kop. Ik verheug me enorm op de stille wintertijd.

Hele fijne kerstdagen.

Liefdevolle vriendelijkheid

Ik zit op Bali en ben op de plek waar ik vorig jaar zo abrupt mijn reis moest onderbreken omdat mijn moeder overleed. Ik stond toen op het punt om naar het noorden van Bali te gaan, dus daar ben ik vrij snel na aankomst heen gegaan.
Prachtige kustlijn waar je iedere avond de zon als op een ansichtkaart onder ziet gaan, en waar je kunt snorkelen en ’s ochtends vroeg dolfijnen kunt zien. En tegelijkertijd een hele arme streek, in het achterland is het zo droog dat de mensen slechts van de visvangst en het zout kunnen leven. Ze zijn blij als ze in het toerisme kunnen werken, waar ze 1 miljoen roepiah per maand verdienen (ongeveer € 65). Ik ben met een taxi van het noorden naar het oosten gegaan, en er was een man die me zo graag wilde brengen dat hij er speciaal een auto voor heeft gehuurd. Hij is leraar op een lagere school. Ik betaalde hem € 30, veel te veel, een half maandsalaris, maar ik kan het niet laten. Hij heeft een zoon die naar de universiteit gaat in Denpasar, dat kost heel veel geld. De meeste mensen hier kunnen alleen de lagere school betalen voor hun kinderen. Ik moest denken aan onze eigen zoon, die in Amsterdam studeert en deels een studiebeurs krijgt, wat een voorrecht.

Er is veel te zeggen over dit prachtige eiland, maar dit is geen reisblog en meestal is het veel leuker om zelf mee te maken dan enthousiaste verhalen van een ander te lezen.
Maar er is wel iets waar ik vol van ben en wat me blijft raken en dat is de waarachtige vriendelijkheid van de mensen die hier wonen. Niks nieuws maar daarom niet minder waardevol. Ik kan niet anders zeggen dat de hele gemeenschap ervan doordrenkt is, ook in hoe ze met elkaar zijn. Wel of geen cent, ze zijn vriendelijk en vrolijk. De meisjes die in de Losmen werken waar ik nu slaap in Amed, werken van 7 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds: poetsen, eten koken, lakens wassen, het stukje strand voor de deur steeds weer bezemen..ze blijven volkomen opgewekt en lachen wat af met elkaar (in de keuken).

Vlak voordat ik vertrok gaf ik een Longchenpa studiebijeenkomst bij mij thuis, over mededogen en liefdevolle vriendelijkheid. We bespraken de verschillende boeddhistische begrippen rond dit thema. Zoals Maitri, de ongeconditioneerde vriendelijkheid, de vriendschap die je kunt voelen voor alles en iedereen. En Mudita, de meevoelende vreugde, dat je blijdschap ervaart voor alle levende wezens. En Upeksha, wat gelijkmoedigheid betekent, dat je voorbij de partijdigheid van iedereen houdt.
Vrede van geest ontspringt vanuit een oprechte realisatie dat alle mensen broeders en zusters zijn. Het is het besef dat alles met elkaar is verbonden. Dat is wat je hier steeds voelt, alles is met elkaar verbonden en daarom worden ze gedragen. Dat maakt het licht.
En ze delen alles met elkaar; hun huis, hun eten, het beetje geld. Als je deelt ben je niet alleen.

Ik reis alleen, maar voel me hier niet alleen. In de zin van afgescheiden van mijn omgeving. Als ik me niet afwend, word ik opgenomen door de mensen hier, ik heb steeds aanspraak en er is zorg (ik was in een gat in de weg gestapt en had mijn voet lelijk opengehaald, ze kwamen me direct helpen en verzorgen).
Dat neemt niet weg dat ik mijn eigen lieve gezin soms vreselijk mis, het doet me bij vlagen fysiek pijn en ik mailde mijn man ‘Sinds ik met jou ben, is zonder jou zijn niet meer echt leuk’. Zo simpel is het. En als het me dan te kwaad wordt, laaf ik me aan de liefdevolle vriendelijkheid van de mensen en dit eiland, dat helpt enorm.

Een hele warme groet van ver!